Aleksej

 

 

WAAROM BOEKEN OVER DE OORLOG?

“Ik was bijna tien toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De tragedie van die oorlogsaren hebben een diepe indruk nagelaten.Soms heb je geluk en kom je haast zonder kleerscheuren uit een oorlog. Vaak heb je tegenslag, dan zijn angst en ontbering dagelijkse kost. Veel erger is de wanhoop om een vermiste. Dat soort wanhoop heb ik die jaren leren kennen. Maar uiteindelijk bleef mijn familie gespaard van concentratiekampen, van het leed dat miljoenen hebben geleden door verlies of verminking van dierbaren.

Een paar jaren geleden toonde tv de bombardementen op Kosovo. Vanuit onze luie zetel keken we toe. We kregen de onafgebroken explosies zelfs live aangeboden. Die klonken gedempt of hard, naargelang we de geluidsknop bedienden. Een gast in huis vroeg of ik me het bombardement tijdens de nacht van 12 mei 1944 op Beverlo nog herinnerde.

 Die vraag klonk absurd.. Als ik aan één ding in mijn leven vol afgrijzen terugdenk, dan is het aan de bomexplosies die twintig minuten aan één stuk duurden. Onze oren leken te scheuren, onze mond zat vol zand en al die tijd zaten we, huilend van angst, middenin een hel die elke pen weigert te beschrijven.

Maandenlang heeft die verschrikking me achtervolgt. Toen hadden ze daar geen woord voor. Nu zouden ze het een trauma noemen.

Winter na het bombardement van 10 mei 1944 op de Zuidstraat in Beverlo, waar een groot deel van de woningen met de grond gelijk werd gemaakt.

 

Vandaag zijn er andere kinderen aan de beurt. Nieuwe slachtoffers van de waanzin. Dat het nooit ophoudt, is een onverdraaglijke gedachte. Hoe ouder je wordt, hoe verder je in het verleden gaat graven. Het ligt voor de hand dat je de herinneringen naar boven haalt, die je het meest hebben aangegrepen.

En wie weet, misschien wil iemand van jullie ook weten hoe het dagelijkse leven er toen uitzag? Je krijgt het uit de eerste hand.”

 

HERINNERINGEN AAN MIJN JEUGD 

“Als je bijna tien was, toen de oorlog uitbrak, gaan je herinneringen onvermijdelijk terug naar de oorlogsjaren.Tot maart ’42 woonden we in Beringen-Mijn. Mijn vader was bediende op de mijn en we leden nog net geen honger. Daarna verhuisden we naar de Zuidstraat in Beverlo. In de herfst oogstten we er manden vol appels en plukten zakken vol paddestoelen. Want het huis had een grote boomgaard en grensde aan dennenbossen. Tussen de appelbomen groeide genoeg mals gras voor een melkgeit. Hoera! De oplossing voor het melkprobleem! Maar dat pakte even anders uit.

In mijn jeugdverhaal ‘Mekka’ haal ik herinneringen op aan het nijpend voedseltekort in die tijd. De confrontatie met de citéjongen die de melkkan aftroggelt is verzonnen, de rest van het verhaal is authentiek. 

                                                          MEKKA

Op een dag, in het midden van de tweede wereldoorlog, liet mijn moeder zich een doodzieke geit in de handen stoppen. Van geiten had ze geen kaas gegeten, want ze dacht dat aan het andere eind van het touw een springlevend dier mee naar huis stapte. Ze stond dan ook versteld, toen ze de volgende ochtend het beest morsdood in het stro zag liggen. Het hele maandloon van mijn vader zat in het kreng. Hij begon in de tuin een groot vierkant gat te graven en mijn moeder ging verslagen op het tuinbankje zitten. Mijn ouders waren beschaafde mensen. Ze dachten er niet aan om het loeder, dat ons de geit had verkocht, te gaan uitschelden.

Het prettige vooruitzicht van een melkgevend dier in het schuurtje was mee begraven en net als de vorige maanden stond ik weer urenlang in de rij voor melk; voor een stukje vlees of voor een kleverig brood. Voor velen ging dat zo in de oorlogsjaren, als je niet van honger wilde omkomen.

Die middag had ik tevergeefs in de rij gestaan. De melkman had de laatste druppel melk verkocht, de schouders opgehaald en zijn deur afgesloten voor de rij die nog op de stoep stond. Mopperend gingen de mensen uit elkaar en liepen met de kin in hun sjaal gedoken weer naar huis.

Er zat een streepje zon in de vrieslucht, maar de wind beet nijdig in mijn oren en blote knieën. Ik had een vooroorlogse wollen jas aan, maar daar was ik een flink stuk uitgegroeid. Ik draaide mijn rug naar de wind en bleef op mijn vlechten staan kauwen om te kunnen nadenken. Bij de gedachte aan moeders teleurgestelde gezicht voelde ik er niets voor om meteen weer naar huis te hollen. Het bord havermoutpap voor het avondeten kon ze nu wel vergeten. Tenzij… ja, tenzij ik een liter melk zou kunnen kopen bij die zwijgzame boer in Genemeer. Toen we nog in de Alfred Habetslaan woonden was ik, samen met mijn moeder, er een keer naartoe geweest. Hoe zou ze het vinden als ik het alleen aandurfde? Ik kon haar al horen : ‘Jij alleen? Een uur lopen. Door dat bos? Je bent nog maar elf. Niet te geloven!…’ Ja, het gaf een fijn gevoel als ze je vol verbazing aankeek. Zonder er erg in te hebben, was ik al onderweg. 

De boer liet me een ogenblik in de deuropening staan en trok me dan bij de schouder naar binnen. Samen met zijn vrouw keurde hij me van het hoofd tot de voeten. Hun blikken bleven op mijn benen rusten. Welja, ik had afschuwelijk magere benen en mijn knieën leken wel ijsklompen. Ik hoefde niet eens mijn mond open te doen. De boerin nam het geld uit mijn hand en ik kreeg anderhalve liter melk.

Ik dacht, als ik nou eenmaal dat eenzame bos weer voorbij ben, dan ga ik triomfantelijk lopen zingen. Maar meer nog dan daarstraks fluisterde en kreunde het bos door de wind, die de toppen van de bomen geselde;. Het was niet meer het vriendelijke dennenbos dat ik met mijn moeder had gezien toen de zomerzon er doorheen scheen. Nu lag het vol donkere schaduwen en de takken van het houtgewas leken klauwen die om zich heen grepen. Ik voelde me niet langer de durfal die ik had willen zijn. Ik begon te rennen, alsof ik met rennen de groeiende angst voor kon blijven. Maar de angst haalde me in toen ik plotseling in het kreupelhout iets zag bewegen. Was het een oude vrouw die gesprokkeld hout op haar rug naar huis sjouwde? Of was het de heks uit een akelig verhaal? De heks die me wou achternazitten en er alleen maar op uit was om kwaad te doen.

Hoe snel ik ook vluchtte, niet één keer struikelde ik over de hardbevroren karrensporen. In mijn hoofd hamerde het voortdurend dat ik, ondanks alles, de melk moest beschermen. En toen ik tenslotte buiten adem de spoorwegbrug bereikte, zat het deksel nog stevig op de kan en niets van de melk was verloren gegaan. 

Voorbij de brug koos ik een korte weg. We namen die bijna nooit, omdat het een buurt was met brutale jongens op de tuinmuurtjes. Ik aarzelde om verder te lopen en wou omkeren. Maar met een schok herkende ik in de bocht van het Rondplein het kale huis met de gescheurde gordijnen voor de ramen. Uit dit huis had moeder die harige geit gehaald! Waar was nou de schaamteloze kerel die haar had beduveld?

Plotseling ging de voordeur open. Een lange jongen met gaten in zijn trui liep regelrecht naar me toe. ‘Hé,’ riep hij, ‘hoe gaat het met Mekka?’

‘Die smerige geit? Die is de volgende dag al gecrepeerd!’

Hij zag er treiterig uit, maar hij zweeg en bleef me aanstaren. Toen hij eindelijk zijn mond open deed, zei hij : ‘Ik herkende je meteen. Ik heb jou en je moeder zien wegtrekken met Mekka. Jullie wonen zeker drie kilometer ver. Jullie hebben dat beest dood laten lopen.’

Ik kon wel huilen van verontwaardiging. ‘Een gezonde geit kan makkelijk drie kilometer lopen. Je vader heeft een gemene streek uitgehaald. Jullie wisten dat die geit gauw kapot zou gaan!’

‘Als ik een kan vol melk had, zou ik niet zo lelijk te keer gaan,’ zei hij.

Onmiddellijk hield ik de melkkan achter mijn rug. Ik voelde zijn begerige blik en wou doorlopen.

‘Hé,’ begon hij opnieuw, ‘we verkochten die geit om drankjes te kunnen kopen voor mijn ziek zusje. Maar het heeft niks uitgehaald. Ze is toch doodgegaan. Mijn andere zusje heeft ook niet lang meer te leven, zegt de dokter. Luister maar.’ Hij maakte met zijn hoofd een beweging naar de wijdopen deur.

Ik kon niet nalaten hem tot op de drempel te volgen. Ergens in het huis klonk een schorre hoest.

‘Niet verder,’ waarschuwde hij. ‘Ze heeft de tering, dat is een gevaarlijke ziekte.’

‘Moet die deur niet dicht?’ vroeg ik. ‘Het is zo koud.’

‘Honger is erger dan kou,’ zei hij. ‘Ze moet vooral melk hebben.’ Hij sloeg geen oog meer af van de kan die ik nu met twee handen stevig vasthield.

‘Waarom mag zij die melk van jou niet hebben?’ vroeg hij ineens met een woedende stem. ‘Misschien wordt ze dan weer beter!’

Was ik het die, helemaal van streek, hem de kan aanreikte, of deed het een onzichtbare hand? De jongen verdween ermee in huis en gaf me even later de lege melkkan terug. Het leek of hij nog iets wou zeggen, maar hij beet zich op de lippen en grinnikte, voordat hij de deur met een knal dichtgooide.

Onderweg begon de twijfel te knagen. Misschien was er helemaal geen zieke zusje. Misschien… Dat ik me nou uitgerekend door die geitenfamilie had laten beetnemen! 

Een andere keer liep ik alweer ongelukkig naar huis. De lege melkkan sloeg rammelend tegen mijn benen. Mijn lijf zat vol honger en kou en vermoeidheid en ik zag mezelf half huilend thuis binnenkomen. Zou mijn moeder in gespannen verwachting opkijken? Of zou ze me vlug naar binnen halen om voor alles dicht bij het vuur mijn wintervoeten te verzorgen?

Moedeloos begon ik aan de lege, lange Zuidstraat die voor me lag. Tranen kwamen in mijn ogen en ik ging alsmaar langzamer lopen.

En toen gebeurde het… Achter me hoorde ik voetstappen en tegelijk voelde ik een zachte druk van een hand op mijn schouder. Ik keek om en zag een vrouw die me vriendelijk toeknikte en zachtjes praatte.

‘Ben je op zoek naar melk?’ vroeg ze. ‘Blijf hier even staan, ik zal me haasten.’ Ze wees naar de lege melkkan : ‘Zoveel kan ik je nog wel geven.’

‘Maar… Hoeveel moet ik je betalen?’ riep ik verward en tastte al naar het geld in mijn zak.

 ‘Je hoeft niet te betalen,’ zei ze. ‘We hebben twee koeien.’ Ze glimlachte. ‘In het najaar, wanneer ik hier voer kom snijden, zie ik je soms voorbijgaan.’

Ze verdween. Ik wachtte en wachtte. Tot ze uit de schemering weer te voorschijn kwam.

Nu, een halve eeuw later, kan ik me niet meer herinneren of ze jong was of oud. Ik heb haar niet meer teruggezien. Maar haar gebaar bewaar ik voor altijd in mijn koffertje met kostbare herinneringen.” 

 

HARTSTIKKE PLEZANT

Het verhaal ‘Mekka’ verscheen in ‘Hartstikke plezant. Verhalen uit Vlaanderen en Nederland’. Uitgegeven door Infodok, Leuven, 1988.

 

           

 

Op de Noord-Zuid ontmoeting in november 1988 werd de bundel voorgesteld. Els de Groen was heel de dag aanwezig en schreef in ‘Hervormd Nederland’ van 10 december 1988 het volgende:

Hartstikke Plezant is een bundel verhalen, gedichten en tekeningen van Nederlanders en Vlamingen. Het is een kloeke gedenksteen geworden, met bijdragen van meer dan veertig tekenaars en schrijvers, plus biografietjes waarin ze zichzelf aan de lezer voorstellen. De kwaliteit is wisselend en varieert van ‘wel aardig’ tot ‘bijzonder goed’.In de laatste categorie vallen de bijdragen van Lisette Hoogsteyns en Bart Moeyaert. Hun verhalen onderscheiden zich van de meeste andere door een prachtig spel van de taal.

‘Er zat een streepje zon in de vrieslucht, maar de wind beet nijdig in mijn oren en blote knieën’. Dat is een fragment uit ‘Mella’, het korte verhaal van Lisette Hoogsteyns, waarin ze de jeugdherinneringen aan de oorlog beschrijft. Mekka is de geit die haar hongerige familie van vaders maandloon koopt, om een dag later te ontdekken dat het dier morsdood in het stro ligt. Geen melk dus en geen maandloon. De ik-figuur, een elfjarig meisje, stelt zich tot taak haar familie koste wat het kost aan een kannetje melk te helpen. Het spannende verhaal heeft een verrassende en ontroerende ontknoping.

Lisette Hoogsteyns beeldende taalgebruik kun je met zuignapjes vergelijken: de woorden zuigen je aan haar verhaal vast en doen je alles sterk meebeleven.’                                               (Kinder- en Jeugdliteratuur, p.18)

 

 

 Komst van Russische krijgsgevangenen

“Ik was 12-14 jaar en ik woonde in Beringen-Mijn. Daar zaten in een kamp 1200 Russische soldaten die aan het Russische front krijgsgevangen waren genomen en nu onder in de mijn moesten werken. We zagen die alle dagen naar de mijn gaan en terugkomen. Heel wat gevangenen zijn gaan vluchten. Daarna leefden die overal in de bossen. Ze sliepen in een hol in de grond. Overdag kwamen ze bij de mensen in de buurt een boterham vragen.

Op het eind van de oorlog woonde ik in Beverlo, dicht bij een bos. Daar heb ik die Russen gezien, ze sliepen soms ook thuis in het berghok.”

Beringen Mijn (1943):                        

Na het werk in de mijn keren Russische krijgsgevangenen  terug naar het kamp

 

 UITGAVE ALEKSEJ

Begin juni 1989 werd het manuscript ‘Mijn vriend Aleksej’ naar Uitgeverij Lannoo gestuurd. Op 7 juni antwoordde de uitgever Lieven Sercu:

‘Onze indrukken zijn positief en als u erin slaagt vóór de derde week van juni een volledig manuscript te bezorgen, kunnen wij uw boek nog in de herfstaanbieding opnemen.

Na ontvangst van de definitieve versie zullen wij de eindredactie op gang brengen. Dit betekent dat onze redacteur Els Peeters nog eens uw hele manuscript kritisch doorneemt en dat het daarna nog eens in Nederland door onze taalcorrector bekeken wordt.’

Het boek, uitgegeven bij Anno, telt 175 bladzijden en is in elke erkende boekhandel te verkrijgen aan 375 frank.

 

 Recensie-exemplaren

Begin november ’89 werden in Vlaanderen 22 exemplaren verstuurd naar kranten en tijdschriften. In Nederland zorgde Unieboek voor de verspreiding van 35 exemplaren.

 

 Het verhaal

Het verhaal speelt zich af in Beringen-Mijn, begint in oktober 1942 en eindigt op de dag van de bevrijding in september 1944.

Met de ik-figuur Magda, maakt de lezer twee dramatische oorlogsjaren mee. Alles begint voor haar op een oktoberavond in ’42, als zij van op de spoorwegbrug een colonne Russische krijgsgevangenen ziet aankomen en één van de uitgeputte mannen naar haar glimlacht. Macha is pas veertien maar zal niet rusten tot ze hem weerziet. Haar verliefdheid, heftig en vol onzekerheid, is de rode draad door dit oorlogsverhaal, waarin ook de koolmijn –Madams vader is immers mijnwerker en ook de Russische krijgsgevangenen moeten de put in – een grote rol speelt, samen met het verzet tegen de Duitsers.

De oorlog vreet aan de gezinnen in Beringen-Mijn maar ondanks de eigen ellende zij de meeste mensen solidair met de Russische krijgsgevangenen.

 

RECENSIES 

Boekbesprekingen voor jonge lezers, deel VII:

In dit hoofdstuk zouden heel veel auteurs en nog meer boeken een plaats verdienen. Ten slotte hebben we slechts drie auteurs met in totaal acht boeken overgehouden.

Oorlogsboeken bestaan er in alle soorten ene smaken. ‘Aleksej’ is een van de heel goede.Het verhaal loopt van oktober 1942 tot de bevrijding in september 1944. In 1942 is Magda veertien jaar. Ze woont in Beringen, een van de mijndorpen in Limburg…

 

De ultieme tips van de jeugdboekenweek

Voor wie in deze laatste dagen van de jeugdboekenweek nog altijd geen boek heeft gekocht, geven we enkele tips: drie boeiende, maar tegelijk totaal verschillende titels voor lezers boven de 12.

De Beringse Lisette Hoogsteyns is geen veelschrijfster, maar wat ze publiceert, is meer dan de moeite waard. Dat kan ook probleemloos van haar laatste boek ‘Aleksej’ gezegd worden. Daarin beschrijft ze de Tweede Wereldoorlog zoals ze die als kind in Beverlo heeft meegemaakt.

Wie kent er vandaag nog de geschiedenis van de Russische krijgsgevangenen die in de mijnen werden tewerkgesteld? Wie heeft buiten Beverlo nog een herinnering aan het fatale bombardement dat meer dan 70 slachtoffers maakte? Wie weet nog van de overlevingskuilen die er op de heide gegraven werden?

Door die elementen te vermengen met het alledaagse leven van een tiener, worden ervaringen en gevoelens plotseling erg dicht bij de leefwereld van tieners vandaag gebracht.                        (Jef Boden in Het Belang van Limburg, 27 maart 1990 )

 

NDB Nederlandse Bibliotheek Dienst, Leidschendam Nederland 15 maart 1990

Limburg. Tweede Wereldoorlog… De ontwikkeling van een meisje van 14 tot 16 jaar wordt gevoelig weergegeven. Kinderen van 13 jaar en ouder kunnen zich goed met de verschillende personen identificeren. Het verhaal boeit tot het laatst. Het geeft inzicht in de Duitse bezettingsperiode met haar gevolgen voor het dagelijks bestaan van gewone mensen.              (A.D.Seemann)

 

Nederlandse Bibliotheek en Lektuur Centrum – Den Haag

De emoties van de ik-figuur kommen goed naar voren en tegelijkertijd kijkt ze volwassen beschouwend terug op de gebeurtenissen en de reakties van haar familie. Een bijzonder boek. Vanaf 14 jaar.

        (Boek en Jeugd ‘90/91. Gids voor Jeugdlektuur 1990))

 

De Boekenboot nr.2 Maart 1990

Lisette Hoogsteyns heeft op een schitterende manier de broze gevoelens van Magda verwoord. Magda’s verlierdheid is subtiel uitgetekend tegen een achtergrond van angsten en spanningen. Een aangrijpende en puik vertelde jeugdroman.

 

Lektuurgids 37jg./4, april 1990 Bibliografisch tijdschrift

…Het is een bijzonder boeiend werk geworden. Niet alleen omdat het erg vlot leest, maar omdat je die oorlogsgebeurtenissen op mensenmaat in het dagelijkse leven aan je voorbij ziet trekken: hoe mensen dagelijks vechten om die tijden door te komen, hoe menselijkheid het probleemloos haalt van niets ontziende, onderdrukkende barbaarsheid.

Door twee jaar lang (1942-1944) de tiener Magda in haar kleine leventje te volgen, is er voor de tiener vandaag geen enkel probleem al lezend te ontdekken hoe in die tijd de gebeurtenissen van buitenaf het leven toch genadeloos overheersten.

Een prachtig werk voor lezers vanaf 13 jaar.                                   (Jef Boden)

Vlaamse auteurs nemen jonge lezer mee naar de oorlog van zijn grootouders

Het boek van Lisette Hoogsteyns speelt zich uitsluitend in Limburg af. De schrijfster laat alles ‘thuis’ bij haar hoofdpersonage gebeuren. Dat geeft haar de kans om niet alleen uiterst nauwkeurig te beschrijven hoe zuinig maar ook hoe vernuftig in de oorlogsjaren in een huisgezin gekookt, gewassen, gestookt, genaaid en versteld werd, maar ook hoe de omgang tussen ouders en kinderen, tussen buren, tussen meisjes en jongens aan veel meer regels onderworpen waren dan vandaag, hoe er veel schroomvoller omgesprongen werd met het uiten van gevoelens, maar ook hoe blij men met kleine dingen kon zijn.

Het verhaal van Lisette Hoogsteyns is opgebouwd uit een indrukwekkend arsenaal van opgefriste feiten, zowel uit de eigen oude doos als uit die van de familie, dorpsgenoten en van mensen van wie Hoogsteyns wist dat ze tijdens de oorlog iets meegemaakt hadden.

Het boek vraagt wat inspanning, maar biedt, aan wie dit wil opbrengen, een indrukwekkend diep verhaal. De grote verdienste van dit boek is dat het de jonge lezer op een geloofwaardige manier meeneemt naar de oorlog van hun grootouders.

                     (Tilly Stuckens, De Standaard-Het Nieuwsblad, 1 november ’89)

 

EEN GEVOELIG ONDERWERP

Niet iedereen was enthousiast over de inhoud van het boek en bleek de daadwerkelijke hulp van onze mensen aan de Russische krijgsgevangenen te appreciëren.                                                   

Doodgezwegen?

Niettegenstaande Uitgeverij Lannoo op 13 november 1989 een recensie-exemplaar van Aleksej naar Top-Magazine had gezonden, werd het boek niet vermeld in Boekje Open (Top Magazine nr. 2/3 ’90).

Op het schrijven: ‘Hierbij wil ik mijn vriend Aleksej in herinnering brengen, die bij de aangegeven titels over WO I en II werd doodgezwegen’, werd geantwoord met een vriendelijk briefje.

In ‘Een schrijver en zijn boek’ van Top Magazine 36/37 (10 mei 1991) volgde een uiteenzetting over Lisette Hoogsteyns en haar boek Aleksej.

 

Lavki-prijs Limburg

De vijfjaarlijkse Lavi-prijs voor het jeugdboek werd in 1989 voor de vierde maal uitgeschreven. Op het verzoek van het Lavki-comité d.d.31 januari 1989 om als jurylid te willen fungeren werd niet ingegaan omdat Lisette met Aleksej aan de Lavki-prijs wenste deel te nemen.Dat was een misrekening! Lisette werd vervangen door een auteur, gehuwd met een ex-Oostfronter. Na een eerste selectie door de juryleden bleven 10 van de 40 ingezonden werken over. In de tweede ronde sneuvelde de helft, ook Aleksej.

 

 

 

 

 

Recensie Jeugdboekengids

De uitvoerige bespreking van Aleksej met als titel ‘Maggie, Aleksej en de oorlog’ kwam niet erg positief over, vooral omdat het een vergezochte en niet altijd correcte opsporing naar onjuistheden leek.

De volgende brief werd op 01.12.90 naar de recensent gestuurd:

 Het antwoord kwam een paar jaren later met een overzicht van het werk van Lisette Hoogsteyns in het meinummer van Boekengids 1993. Daarin stond over Aleksej het volgende:

‘…De informatie in Kinderen van de Falls is doorgaans vlot in het verhaal verwerkt. Dat is beslist ook het geval in Aleksej, waarin een goed gedocumenteerd beeld wordt geschetst van het leven in een kleine Limburgse provinciestad onder Duitse bezetting. Door de ogen van Maggie (waarom Maggie en niet Magda?!) en in 17 eerder fragmentarische hoofdstukken komt men heel wat te weten over de Russische krijgsgevangenen die voor de Duitsers dwangarbeid verrichten in de plaatselijke mijn, over het leven in de mijn en de groeiende verstandshouding tussen de burgers mijnwerkers en de krijgsgevangenen. Maggies stiekeme en romantisch gekleurde verliefdheid op een Russische jongen loopt als een rode draad doorheen het verhaal. De beschrijving van alledaagse gebeurtenissen en hoe zij door de oorlog ‘beïnvloed’ worden, is een van de sterkste kanten van het boek. De schrijfster heeft ook veel aandacht voor de manier waarop Maggie als persoon en vooral gevoelsmatig evolueert in de twee jaar die het verhaal overbrugt: van oktober 1942 – Maggie is dan 14 - tot de bevrijding in 1944. En dan is er nog de verhaalboodschap: de waanzin van oorlog en geweld, die in feite alleen slachtoffers eisen, wordt genuanceerd en realistisch getekend.

Stilistisch vertoont het werk nogal wat feilen. En dat is jammer, want inhoudelijk is Aleksej een rijk, warm en diep verhaal.’

 

LEESWIJZER

In 1990 gaf Uitgeverij Infodok Leuven een ‘Leeswijzer’ uit met een uitvoerige selectie van verhalen en romans, bruikbaar in het middelbaar onderwijs. Verder worden twaalf werkmodellen aangereikt, waarin de nadruk ligt op leeractieve, creatieve en leesbevorderende werkvormen, en op de integratie met andere vaardigheden en leervakken.

In het hoofdstuk Oorlog is de Didactische verwerking gebaseerd op Aleksej van Lisette Hoogsteyns en Hij heette Jan van Irina Korschunow